- près
- près1 [pre]〈bijwoord〉1 dichtbij ⇒ nabij, vlakbij♦voorbeelden:1 tout près • vlakbijà beaucoup près • bij lange na nietà cela près • behalve dat, op dat naà un franc près • op één frank naà peu près • ongeveer, zowatà peu de chose près • vrijwel, nagenoegà très peu près • het scheelt weinigde près • van dichtbij, goed; nauwkeurigde près ou de loin • op de een of andere manierni de près ni de loin • op geen enkele manierregarder de près • goed uitkijken, oppassenne pas y regarder de si près • het niet zo nauw nemenun à peu près • een ruwe benaderingil n'en est pas à cela près • dat is hem om het even————————près2 (de) [pre]〈voorzetsel〉1 dichtbij ⇒ naast, tegen2 bijna ⇒ tegen3 〈+ onbepaalde wijs〉op het punt om4 〈formeel〉naast ⇒ in vergelijking met♦voorbeelden:1 〈scheepvaart〉 naviguer (au plus) près du vent • (hoog) aan de wind varentout près d' ici • hier vlakbij1. advdichtbij2. près (de)prép1) naast, tegen2) bijna3) op het punt om4) in vergelijking met
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.